Luppo Stek.
Foto boven: Luppo Stek.

Vóór de Tweede Wereldoorlog trachten veel  Duitsers tussen 1933-1940 te vluchten naar Nederland. Het zijn voornamelijk mensen die zich daar verzetten tegen het fascisme, meestal communisten die worden gezocht of zijn gevlucht uit een kamp en er zijn ook joden bij die dan al in Duitsland worden vervolgd. Ze proberen op deze wijze uit de handen te blijven van hun eigen landgenoten. Veel Duitsers proberen ook via Nederland in Spanje te komen.

 

Als Duitse vluchtelingen erin slagen om aan de Nederlandse grens te komen, hebben zij het moeilijkste deel van hun vlucht uit Duitsland achter de rug. Toch zijn ze dan nog niet veilig. De grens moet gepasseerd worden en ook na de grensovergang moeten zij, net als de vluchtelingen uit het Eemsland, vermijden in aanraking te komen met de marechaussee of politie in Nederland. De Duitse vluchteling is hier voor de staat niet welkom en wordt gezien als een ongewenste politieke vluchteling.

 

Vaak communisten, maar ook niet-communisten in Groningen en Drenthe spannen zich in om de Duitse vluchtelingen behulpzaam te zijn. Na de ´machtsovername´ in Duitsland ontstaat een netwerk van illegale vluchtwegen in het grensgebied van Groningen en Drenthe. Van de meeste vluchtwegen staat vast, dat zij aansluiten op de door de KPD (Kommunistische Partei Deutschland) in Oost-Friesland georganiseerde vluchtwegen naar de Nederlandse grens. Voor wat betreft verschillende vluchtwegen leveren ook niet-communisten een belangrijke bijdrage in dit deel van de strijd tegen het fascisme. In de Rode Hulp, uitgegeven door de Geert Sterringa Stichting wordt ondermeer verteld hoe de vluchtwegen in elkaar zitten, voornamelijk opgezet door de communisten in Oost-Groningen. Onderstaand verhaal is een vrij strakke navertelling van het hoofdstuk dat gaat over de vluchtwegen vóór de Tweede Wereldoorlog.

 

 

De voetbrug over de sluis bij Nieuwe Statenzijl met het gezicht naar Nederland.
Foto boven: De voetbrug over de sluis bij Nieuwe Statenzijl met het gezicht naar Nederland. Op de achtergrond de sluismeesterwoning. Deze schutsluis heeft inmiddels plaats gemaakt voor een nieuw exemplaar, evenals de spuiluis richtig de Duitse grens.

De vluchtweg bij Nieuwe Statenzijl

De meest noordelijk gelegen plek aan de grens tussen Groningen en Duitsland is Nieuwe Statenzijl. Hier mondt het grenskanaal, de Westerwoldse Aa uit in de Dollard. Dit is ook de plaats waar de meest noordelijke vluchtweg loopt in het grensgebied van Groningen en Duitsland. Over de sluizen van Nieuwe Statenzijl komen verschillende anti-fascistische vluchtelingen uit Duitsland Nederland binnen. De vluchtelingen worden erheen gebracht door het illegaal werkende KPD-onderdistrict in Oost-Friesland.

 

Van de vluchtweg bij Nieuwe Statenzijl wordt niet onmiddellijk na de Rijksdagbrand van 27 febr. 1933 gebruik gemaakt. In eerste instantie zoekt de Emdense KPD naar andere mogelijkheden in het Dollardgebied. Hermann Prüser en anderen vertellen hoe zij betrokken zijn bij vluchtpogingen over de Dollard. Oost-Groninger vissers helpen de vluchtelingen door ze direct onder de kust over het wad te zetten. Het ligt voor de hand om deze weg over de Dollard te nemen. De Finsterwoldse garnalenvissers en vrijwel zeker zijn zij de door Prüser genoemde vissers uit Oost-Groningen, varen niet door het grenskanaal naar de Dollard. Zij gebruiken de binnenwateren en de meer westelijk gelegen haven Lupsezijl. Zij vermijden daardoor de douane of hebben in elk geval minder kans daarmee in aanraking te komen. Toch levert deze vluchtweg steeds weer problemen op. Herhaaldelijk spelen de waterstand of de weersomstandigheden de vissers parten en blijken zij niet in staat de vluchtelingen op het afgesproken tijdstip af te halen.

 

In het bijzonder uit de ervaringen van Hermann Prüser wordt duidelijk hoezeer de wachtende vluchtelingen daardoor in gevaar gebracht kunnen worden. Het besluit om de grensovergang bij Nieuwe Statenzijl uit te proberen, valt nog in het voorjaar van 1933, als het weer niet lukt om vluchtelingen op tijd af te halen. Hendrik Schwertmann, landarbeider en CPN-raadslid in Finsterwolde – maakt mee hoe twee pogingen met een vissersboot mislukken:

«We hadden al vaker van die pogingen ondernomen. We hadden hier een oude visserman [Eppo Bulten]. Dat was een echte zeerob. Die ging met zijn boot, met onze hulp, over de slikken. Dan hoefden we niet door de sluis bij Nieuwe Statenzijl te gaan.

We zijn met z´n drieën in de boot gegaan. Bulten, Siemons en ikzelf. De boot liep echter vast in de slikken van de Dollard. We hebben nog gewacht, maar er kwam niemand meer. Toen hebben we gezegd: ´Laat ze maar over de Statenzijl komen.´» (1).

 

Hendrik Schwertmann herinnert zich de vluchtelingen nog goed:

«Dat ging toen om het grote antifascistische congres in Parijs. Die twee jongens zouden als delegatie daarheen gaan.» (2)

 

Ook de overgang bij Nieuwe Statenzijl is niet zonder gevaar. Men aarzelt daarom gebruik te maken van deze vluchtweg:

«Bij de sluizen was veel gevaar. We wisten niet of de sluiswachter te vertrouwen was. De sluis zelf was verlicht met lampen. Aan de andere kant van de sluis waren er regelmatig de Duitse grenswachten en ingeval van onraad konden de vluchtelingen geen kant op. Het was allemaal vlak en open terrein. Het bleef een riskante onderneming.»

 

Toch valt de beslissing goed uit. De vluchtelingen lopen aan de voet van de dijk langs de Dollard naar de sluizen van Nieuwe Statenzijl. Tegelijkertijd wordt hun komst in Groningen voorbereid. Het trefpunt voor de betrokken partijgenoten uit Finsterwolde en Beerta is het huis van Luppo Stek in Drieborg:

«Bij Stek thuis werd regelmatig vergaderd. Ook door het onderdistrictsbestuur van de CPN.

Daar werd de komst van de vluchtelingen voorbereid. We kwamen daar bij elkaar met een groep. Siemons, Topelen en mijn broer waren er ook bij. Op de fiets vertrokken we dan. Onderweg bleven een paar man bij de fietsen achter. Drie man gingen te voet verder.»

 

Vervolgens worden de vluchtelingen bij de sluizen opgewacht en naar het huis van Luppo Stek gebracht:

«Ze werden dan bij Stek in huis gebracht. En toen ging mijn broer op de fiets naar Nieuweschans. Daar hadden we iemand en die had een kruidenierszaak. Dat was Klaas Volders. Die had ook een bestelwagen. En mijn broer gaf dan aan Klaas Volders met zijn bestelwagen een tip.»

 

Hendrik Schwertmann (foto: 1981)
Foto boven: Hendrik Schwertmann.
De foto is gemaakt in 1981.

Waar Klaas Volders de vluchtelingen heenbrengt vertelt men Hendrik Schwertmann niet. Hij weet slechts, dat Volders de vluchtelingen de volgende dag ophaalt en er voor zorgt, dat ze in de stad Groningen komen. (3)

 

Hendrik Schwertmann maakt maar één keer een illegale grensovergang bij Nieuwe Statenzijl mee. Koert en Fré Stek, twee zonen van Luppo Stek, weten dat de vluchtweg vaker wordt gebruikt. Fré Stek herinnert zich, dat er veel aandacht wordt besteed aan de beveiliging van de Nederlandse kant van de vluchtweg:

«Het gebeurde altijd ´s nachts. Ze werden bij Statenzijl overgehaald. Hoe die berichten overkwamen, dat weet ik niet. Dan kwamen er een stuk of vijf mensen thuis. Die gingen weer weg als het donker was. Dan werden eerst tot Statenzijl de posten uitgezet. Vandaar ging het in een groep terug naar Drieborg. De posten sloten zich onderweg weer aan. In Drieborg waren weer extra-posten, omdat daar een kruispunt was. En daarna kwamen ze bij ons binnen. Ik heb nooit gemerkt, dat er iemand gepakt is.Maar het moesten er natuurlijk wel

een paar zijn, die hun handen lieten  wapperen, als er iets zou gebeuren. Want ze waren niet bang, die jongens. Ze lieten ze niet zonder meer in handen van de politie vallen. Willem Schwertmann, die was er zeker bij. Een kleine, harde kern. Dat waren Topelen, Schwertmann, mijn vader, Hulsing...»

 

Bij Stek aangekomen kunnen de vluchtelingen eten:

«Ze kregen eerst eten. Een stuk of vijf zes communisten erbij om toe te kijken of hij wel kon eten... Als ze gegeten hadden – of net niet – dan stond de auto er.» [Fré Stek]

 

Over het algemeen worden de vluchtelingen vanuit Drieborg op de trein gezet. Dat gebeurt door Klaas Volders, die ze met de auto afhaalt:

«In de regel was het zo, dat een winkelier in Nieuweschans, Volders, ze ophaalde. Die had zo´n oud Fordje. Hij mocht niet bij ons thuis komen, maar moest buiten op straat blijven staan. En dan weer de wachtposten: veilig? in die auto en wegwezen!! Volders bracht ze naar Nieuweschans. En als het daar te druk was, dan gingen ze over Beerta naar Winschoten. Hij zette ze op de trein. En dan stond er in Groningen weer iemand bij de trein om ze op te halen.» [Fré Stek]

 

Een enkele keer wordt een vluchteling door de mensen in Drieborg verder geholpen:

«Ik kan me nog herinneren, dat één van mijn broers eens een keer iemand naar de trein in Nieuweschans heeft gebracht. Hij moest de lege fiets weer mee terugnemen. Omdat Volders z´n autootje kapot was. Dat staat me nog bij.» [Fré Stek]

 

Over het aantal vluchtelingen dat via de vluchtweg bij Nieuwe Statenzijl in veiligheid wordt gebracht, kunnen Koert en Fré Stek geen uitspraak doen:

«Het is niet zo, dat er iedere maand een paar kwamen. Er zat ook wel eens een maand tussen van niet. Soms moesten ze twee keer per maand aantreden. Soms kwam er één, soms kmamen er drie, het was heel verschillend. In de jaren van ´33 tot ´36 was het het ergste. In die jaren. Toen het fascisme opkwam in 1933 en een paar jaar erna. Na 1936 hebben wij het niet meer meegemaakt.» [Fré Stek]

 

Dat er na 1936 geen vluchtelingen meer aankomen, is niet verwonderlijk. De vele arrestaties onder de Emdense KPD-leden in 1937 zullen aan deze vluchtweg een einde hebben gemaakt.

 

Overigens worden door Luppo Stek alleen vluchtelingen opgenomen, die via Nieuwe Statenzijl zijn gekomen:

«Ik weet wel, dat het een paar keer is voorgekomen, dat er mensen bij mijn vader kwamen, die niet waren aangediend. Waar hij niets vanaf wist. En die werden zonder meer niet geholpen.

Want ook in die periode hebben ze al mensen op pad gestuurd om de lijnen aan de weet te komen. En ik heb zelf meegemaakt, dat mijn vader vluchtelingen heeft afgescheept: ´Weg! Ik weet nergens van!´ Dat kunnen best mensen geweest zijn, die op eigen houtje de grens over zijn gegaan. Maar het kunnen ook verraders zijn geweest, die het uit moesten zoeken. Het is een paar keer gebeurd.» [Fré Stek]

 

 

De vluchtweg bij Nieuweschans

Zuidelijk van Nieuwe Statenzijl ligt Nieuweschans. Daar is het mogelijk om over land de grens te passeren. In de loop van 1933 nemen de Duitse en Nederlandse communisten er een tweede vluchtweg in gebruik.

 

In Nieuweschans heeft de strokartonarbeider en communist Herman Roosje gewoond die daar ook bij betrokken is. In de zomer van 1933 wordt hij bezocht door de al eerder genoemde Klaas Volders en door Hendrik Meijer. Dat is geen toeval. Roosje woont in Nieuweschans vrijwel direct aan de grens. Vlak achter zijn huis loopt het grenskanaal, dat zonder veel problemen overgestoken kan worden:

«Daar was in die tijd een kanaal. Een kanaaltje dan. Dat liep achter Nieuweschans. De ene kant was Duits. De andere kant was Hollands. Het was geen breed kanaal. Het was ook niet diep. Je kon er zo doorwaden. Wij zochten het wel zo uit, dat ze erdoor konden komen.» [Herman Roosje]

 

Illegale grensweggetjes worden niet pas in 1933 door de communistische partij in Oost-Groningen in gebruik genomen. Gerard van het Reve beschrijft hoe hij al in 1920 – als hij werkzaam is voor De Tribune – bij Nieuweschans illegaal over de grens naar Duitsland wordt geholpen:

«Toen Jan Proost en ik in Nieuweschans waren aangekomen, vervoegden we ons bij het communistische raadslid ter plaatse, onze vriend Klooster, een bijzonder sympathieke en populaire man, die ons, toen we hem hadden verteld dat we ´naar de overkant´ wilden, met enkele woorden te kennen gaf dat we ons verder om niets hadden te bekreunen. Tot bij middernacht zaten we dus bijeen, aten en dronken, rookten en praatten. Toen kwam een jonge man ons halen, die ons tot aan het eind van het dorp bracht, waar de weilanden begonnen. Daar stond nóg een jonge kameraad te wachten en met hun beiden namen de jongelui een plank van wel een meter of vier op, die ze voor ons uit droegen. We liepen onder de bescherming van een laaghangende nevel; de koppen van de beide jongens doken er telkens uit op. Toen we bij een brede sloot kwamen, werd de plank eroverheen gelegd en diende deze ons als brug. Dit werd om de paar honderd meter herhaald. We volgden zo een schuine lijn tussen de sloten, totdat we na een mars van een anderhalf uur door de drassige weiden de laatste sloot overstaken en op een weg uitkwamen. Dit is, zo legden onze gidsen uit, de weg die we slechts hadden te volgen tot we bij een veerpont zouden aankomen. Daar wees de weg naar Leer zich vanzelf. We namen afscheid van de beide jongelui en begonnen onze mars.»

[uit: Mijn rode jaren, G. van het Reve, p. 148-149]

De overkomst van de vluchtelingen wordt voorbereid door de Duitse partijgenoten, die de vluchtelingen ook zelf naar het grenskanaal brengen:

«Ik weet nog wel, dat Volders en Meijer bij me kwamen. Toen werden er joden over de grens

gehaald. Die werden in die tijd vervolgd in Duitsland. Ze werden gebracht door partijleden uit Bunde – KPD-ers. Die brachten ze naar ons toe. Dat waren Haken en Kurt Bluhm. Kurt Bluhm kende ik wel. Haken had een zuster wonen in Nieuweschans. Haken ging daar op bezoek en legde dan contact met ons. Dat liet hij niet over aan zijn zuster. Die wist het niet eens. Hij kwam zelf even hier langs of daar langs. We woonden immers allemaal bij elkaar in Nieuweschans.»

 

Bij het grenskanaal worden de vluchtelingen opgewacht door de Groninger partijgenoten. Die

nemen ze mee naar de vlakbij gelegen synagoge, waar weer andere partijgenoten op de uitkijk

staan:

«Aan het kanaal was een kerkhof. Daaraan stond ook de jodenkerk. Daarlangs was een gangetje. Bluhm en Haken gingen zover al niet meer mee. Daar kwamen we dan met de anderen bij elkaar, zeg maar. Ik kende ze niet allemaal. Het was ook donker. Maar zeker was Reint Grave uit Klein-Ulsda erbij. Die kende ik wel. Dat is één van de eersten, die tijdens de bezetting is opgehaald. Hij is ook niet weer teruggekomen.»

 

De groep met Reint Grave brengt de vluchtelingen tenslotte weg uit Nieuweschans:

«Zij brachten ze naar Edzers in Vlagtwedde. Die had een boerderijtje. Edzers zorgt ervoor, dat ze weg kwamen. Wat er na Edzers met hen gebeurde, ben ik nooit gewaar geworden.»

 

Alles moet zeer snel gebeuren. Ook aan de Nederlandse kant van de grens:

«De Hollandse politie was heel actief. Dat was zo erg. Op het laatst hadden we de politie al achter ons aan, als we met strooibiljetten of met een steunlijst liepen. Dat was de Hollandse politie. Zo was het. En zodoende moesten we uitkijken. Dat er niets van uitkwam.»

 

Herman Roosje, omstreeks 1935
Foto boven: Herman Roosje omstreeks 1935.

Hoewel Herman Roosje slechts één keer bij een vluchtpoging betrokken is, weet hij toch dat er bij Nieuweschans vaker vluchtelingen over de grens worden gehaald:

«Harm Heeren organiseerde dat in Nieuweschans. In Drieborg had je ook een groep. Met Stek en Topelen en nog meer. En Harm Heeren deed dat in Nieuweschans. Wij wisten alles van elkaar en van hem hoorde ik dat wel. Maar ja, hij had geen werk. Hij kon dat wachten. Ik werkte in een strokartonfabriek in schichten. En dan kon je niet altijd zoals je wilde. En van hem hoorde ik wel, dat zij er ook anderen overhaalden – ook op andere plaatsen – en hen daarna bij Edzers brachten.»

 

De vluchtweg bij Bellingwolde

Ten zuiden van Nieuweschans ligt dorp Bellingwolde. De grens, die tussen Bellingwolde en het Duitse dorpje Wymeer loopt, bestaat in die tijd feitelijk slechts uit een smalle sloot, die bovendien een deel van het jaar droog staat. Direct aan deze grenssloot ligt het boerderijtje van Derk Telkamp, een communist, evenals enkele van zijn zonen. Eén van hen is jarenlang betrokken bij het over de grens halen van Duitse vluchtelingen. Hij heet net als zijn vader Derk. Voor de familie Telkamp is de illegale grensovergang in die tijd niets ongewoons:

«Het was toen een erbarmelijke toestand. Om een dubbeltje te verdienen moest je bij wijze van spreken van Roodeschool naar Maastricht lopen. Daarom hebben wij altijd  voor tweederde van de smokkelhandel geleefd. Daarom hadden wij goede contacten in Duitsland. We liepen  er altijd. Ik was bijna in Duitsland beter bekend als hier in Nederland.» [Derk Telkamp].

 

Het huis van Telkamp in 1982.
Foto boven: Het huis van Telkamp in 1982.

Door het smokkelen kent Derk Telkamp het gebied aan de grens uitstekend. Ook weet hij precies wanneer en waar de douanebeambten aan de grens te verwachten zijn. Daarom wordt Derk Telkamp –hij is dan pas een jaar of achttien– door zijn vader gevraagd of hij bereid

is Duitse anti-fascisten aan de andere kant van de grens op te halen. Dat is rond 1935. Zelf is zijn vader daartoe niet in staat vanwege een handicap. De voorbereiding van de komst van de vluchtelingen gaat buiten Derk Telkamp om. Dat wordt geregeld door zijn vader en een contactpersoon aan de andere kant van de grens:

«Nee, dat was de medewerking van een Duitser. De mensen, die ik daar weghaalde, spoorde ik niet op in Duitsland. Dat was nog zo´n oude sociaal-democraat. Maar een goede. Dat was Johann Bültena. Daar haalde ik de mensen weg. En hij waarschuwde ons als er vluchtelingen bij hem waren aangekomen.

Dat ging zo. Johann Bültena was in die tijd tractorchauffeur. Hij reed op van die oude landsbuldoggen. Tegen ons huis stonden geen huizen. Daar lag direct over de grens een groot bouwland. Dat werd door Nederlandse boeren beheerd. Dat was zo´n zeshonderd hectare. En daarop was Bültena tewerkgesteld. En de grens was een sloot. Die liep zo´n zes, zeven meter van ons huis. De ene helft van de sloot hoorde bij Nederland en de andere helft van de sloot hoorde bij Duitsland.

Als hij dan met die buldog aan het ploegen was of iets anders aan het doen was, dan kwam hij bij ons huis. Hij kwam niet over de grens. Hij zette zijn machine af en floot even. Dan wisten wij wel wat er was. Dan zei hij meestal: ´Roep je vader even.´ En dan ging mijn vader naar hem toe.En als ik daarna in huis kwam, zei mijn vader: zo en zo. Mijn vader vroeg dan: ´Durf je het wel aan?´ De volgende avond of twee avonden erna ging ik erheen.» [Derk Telkamp]

 

De vluchtelingen worden door Telkamp afgehaald als de duisternis ingevallen is. Uitgerust met een nachtverrekijker gaat hij naar het huis van Bültena:

«Als ik in Duitsland kwam, dan zat daar die man. Ik zei: ´Ook gevlucht?´ ´Ja´, zei hij. ´En U gaat met mij mee?´ ´Ja,´ zei hij, ´hoe gaat dat nou?´ Ik zei: ´Daar zorg ik wel voor.´ Hij kreeg natuurlijk eerst de weg voorgeschreven. En hem werd verteld hoe hij zich moest gedragen. Want naar de Hollandse grens was het allemaal open veld.

Ik ging er het liefst heen met zeer slecht weer – storm, regen en wind. Dan was je het veiligst. Dan hoefden we niet die twee of drie kilometer over het bouwland te sjouwen, sloot-in-sloot-uit.

Om elk stuk bouwland had je twee sloten. Maar als het mooi weer was, ging de hele reis over het bouwland. Dan zeiden ze wel eens tegen mij: ´Is er geen andere weg?´ Ik zei: ´Er is wel een andere weg. Tweehonderd meter verderop. Daar ligt een mooie zandweg. Maar daar kunnen we niet langs. Dat risico is te groot. Want daar lopen we de kans, dat we de Duitse douane in het gezicht lopen.´ Ik zei: ´Het is geen lolletje. Maar als er een sloot komt, waar U niet overheen komt, spring er dan maar in. Ik doe het ook.´

Je moest zo voorzichtig wezen. Ik had ook een verrekijker bij me. Want de douanes hadden meestal van die dikke rothonden bij zich. En die konden meer zien en horen als wij. Dan ging het naar ons huis. Daar stonden posten. Familie – broers, mijn vader, mijn moeder. Die hielden een oogje in het zeil, zodat we niet op de Nederlandse douane botsten. Want dat waren in die tijd zeer ´vriendelijke´ mensen. Zo´n Duitser werd gearresteerd en dan heel netjesbij Nieuweschans weer over de grens gezet. De Duitse fascisten grepen dan natuurlijk direct toe!» (4)

 

De grensovergang bij Bellingwolde.
Foto boven: De grensovergang bij Bellingwolde met achter de rij bomen het huis van Johann Bültena in 1982.

 

 Maar niet alleen de Duitse vluchtelingen lopen gevaar. Zeker aan de Duitse kant van de grens kan, indien Derk Telkamp door de Duitse douane wordt opgepakt, de hulp aan vluchtelingen voor  hem fatale gevolgen hebben:

«Ik moest steeds met de verrekijker kijken. Vermoedde ik wat, al was het ook niets, dan durfde ik al niet meer verder. Omdat er teveel risico aan verbonden was. Want als ik in die tijd was gesnapt, met zo´n vluchteling, dan weet ik ook niet wat er in Duitsland met mij gebeurd was.Dat besefte ik in die tijd ook niet. Daar was ik ook niet oud genoeg voor. Ik begreep dat niet. Of ze me direct hadden doodgeschoten? Ik weet het niet. Want die moffen schrokken nergens voor terug.»

 

Eenmaal over de grens gekomen worden de vluchtelingen verzorgd en voor de nacht

ondergebracht:

«Die kregen de volle verzorging. Als ik ´s avonds om elf of twaalf uur terugkwam, dat is net wat er onderweg gebeurd was, dan zaten ze bij ons. Ze kregen eten en drinken, want ze waren natuurlijk uitgehongerd. De sokken gingen uit en werden uitgespoeld en gedroogd. En ook de broekspijpen. We hadden nog zo´n ouderwetse kachel. Zo´n oven met turf erin. Dan zaten ze met hun voeten in die oven. Als ze opgekalefaterd waren, gingen ze naar de schuur. Daar sliepen ze een nacht in het hooi. Want meer accommodatie hadden wij ook niet. We waren zelf met tien kinderen.»

 

De volgende dag zoekt men naar mogelijkheden om de vluchtelingen van het huisje aan de grens weg te brengen:

«Als de douane langs was geweest, op de fiets of lopend, gingen we aan de haal! Met die vluchteling! Want er kwamen nooit twee posten achter elkaar. Als je aan de grens woonde, dan wist je dat allemaal haarfijn en precies. Onder normale omstandigheden kwam er een post. Dat waren twee douanes. En als die bij toeval bij ons huis langs kwamen, keken we ook nergens meer naar.»

 

Dan volgt de weg naar het dorp Bellingwolde waarbij het volgende probleem is om het Boelo Tijdenskanaal over te steken:

«Dat ging naar Bellingwolde. Naar een zekere Abbas, een arbeider en ook een partijgenoot. Soms kreeg de vluchteling een fiets mee, maar meestal gingen we lopen. Eerst van de zandweg langs ons huis naar de dijk van het Boelo Tijdenskanaal. Dan over de dijk heen en gelijk weer naar beneden. Daar stond erg hoog riet, zodat ze ons van de andere kant van het kanaal niet konden zien. Vervolgens liepen we achter elkaar langs het riet tot de Leeterbrug. Daar zei ik: ´Blijf hier maar liggen´. ´En jij dan?´ Want ze zijn doodsbenauwd! ´Ik moet even poolshoogte nemen. Ik kom zo terug´ ´Da´s goed. Maar je moet terugkomen!´ Dan liet ik hem in het riet liggen en ik liep door naar de Leeterbrug, want daar moesten we overheen. Daar bekeek ik alles. Want er zaten vaak douanes in de zon te koesteren. Als de helft van hun dienst daar om was, sloegen ze hun mantel over de schouders en gingen dan naar ons in De Leete. Ze liepen nog een rondje en dan gingen ze naar huis. Dat wisten we allemaal precies. Als er niemand was bij de brug, liep ik heel gauw weer terug. Tegelijkertijd moest ik de zandweg van de brug naar Bellingwolde in de gaten houden. Want daar kon de douane langs komen. Dus die weg moest ik goed in de gaten houden. Ik wenkte die vluchteling en dan gingen we over de brug.»

 

Na de brug volgde tenslotte het laatste stuk:

«We gingen niet die zandweg op. Dat was te gevaarlijk vanwege de douanes. We liepen langs de andere kant van het kanaal verder. Daar gingen we een zandweg op, waar nooit iemand kwam. Daar was het het veiligste. En die zandweg kwam precies uit bij het huis van Abbas. Dan stapte ik naar binnen en zei tegen Abbas: zo en zo. ´In orde´, zei hij. Ik zat nog even, nam afscheid van die man en verdween weer.»

 

De Leeterbrug. De foto is gemaakt in 1982.
Foto boven: De Leeterburg over het Boelo Tijdenskanaal bij Bellingwolde. De foto is gemaakt in 1982.

Lang niet altijd verloopt de tocht van het huis van Telkamp naar het huis van Abbas zonder problemen. Het komt regelmatig voor, dat Derk Telkamp zijn huis niet veilig kan verlaten:

«Als ik er één had opgehaald, dan ging hij onherroepelijk de volgende morgen weer weg. Maar als er douane was, waren er moeilijkheden. Wij konden ze met een verrekijker van huis uit zien bij de Leeterbrug. Daar stonden ze met de rug tegen het hek aan. Dan zei mijn vader: ´We kunnen niet over de Leeterbrug´. Als dat niet kon, moest hij nog een dag en een nacht blijven. Maar ze mochten de woonkamer niet uit. Dat durfden we niet te wagen. De volgende morgen moesten ze weg. Buigen of barsten, maar dan moesten ze weg! Ook voor onze eigen veiligheid. En dan bracht ik ze naar Bellingwolde.» (5)

 

 

Wat er met de vluchtelingen gebeurt, nadat zij bij Abbas in Bellingwolde zijn gebracht, weet Telkamp niet:

«Ik stond met de Rode Hulp verder niet in verbinding. Als ik mijn werk gedaan had, dan bekommerde ik me er niet meer om. Ik steunde op mijn vader, hè. Die had het tenslotte voor het zeggen. Maar het werk deed ik. Mijn vader kon dat ook niet doen, want hij is invalide.

Ik informeerde na die tijd nog wel eens bij Abbas. Toen reed die oude stoomtram nog door Bellingwolde. Daar woonde Abbas vlak bij. Daar stapten ze op en zo gingen ze naar Winschoten. De Rode Hulp voorzag hen, voorzover als ik weet, van valse papieren. En dan gingen ze naarAmerika.

Ik heb wel eens tegen die mensen gezegd: ´Als je op je plaats van bestemming bent, stuur dan eens een kaartje´. Nooit. Dat konden ze natuurlijk ook niet door de omstandigheden. Maar dat besefte ik in die tijd niet. Ik zei vaak tegen mijn vader: ´Je hoort er nooit meer wat van´. Dan was je wel eens teleurgesteld. ´Ja,´ zei mijn vader, ´daar kunnen redenen voor zijn´. Maar ik heb van al die mensen taal noch teken meer gehoord.»

 

Het huis van Abbas in 1982.
Foto boven: Het Huis van Abbas. De foto is gemaakt in 1982.

De illegale grensovergang bij Bellingwolde blijft lang in gebruik. Pas kort voor de Duitsers Nederland bezetten, komt er een einde aan het illegale grenswerk van Derk Telkamp:

«Maar die vluchtelingen, waar die nou allemaal vandaan kmamen? Die zei: ´Ik kom van Hamburg´. De ander kwam van Bremen. Je moet het allemaal maar geloven. Maar dat legde voor mij geen gewicht in de schaal. Waar ze wegkomen, interesseerde me heel weinig. Punt één is, dat ze in veiligheid kwamen.

Toen de oorlog uitbrak en we bezet werden, toen was het gebeurd. We hadden toen al een tip gekregen van Bültena. Hij zei: ´Ermee ophouden´. Waar hij die gegevens wegkreeg, weet ik niet. Dat is vlak voor de oorlog. Maar er zijn er verscheidene overgekomen. Alles bij elkaar genomen, zijn dat wel zo´n zeventig of tachtig vluchtelingen. Dat is waar. Die heb ik allemaal zelf opgehaald. Maar je moet als de donder oppassen. Je had zo een SS-er of een fascist in de armen. Alleen om die organisatie op te rollen. Daar moest je voor oppassen. Maar ze hebben er nooit één gekregen. Die vluchtweg is nooit ontdekt. Daar zijn ze beslist niet achter gekomen.»

 

Derk Telkamp is op deze foto 18 jaar.
Foto boven: Derk Telkamp is op deze foto 18 jaar.

Slechts in een enkel geval maakt Derk Telkamp het mee, dat zich een vluchteling aandient, die niet via Johann Bültena is gekomen. Wellicht zal deze vluchteling, om de vluchtweg niet

in gevaar te brengen, op andere plaatsen aan de grens geweigerd zijn. Derk Telkamp neemt de vluchteling wèl op:

«Dat was een andere geschiedenis. Ik was zelf vrijgezel. En ik ging een keer uit en kwam op een zondagavond thuis. Ik dacht: ´Het is zo prachtig mooi weer. Het is heel mooi zomerweer´. Wij woonden in het veld. Het koren was zo groot, vlak tegen ons huis. Ik dacht: ´Ik wil nog even een sigaret roken, of een pijp´. Er is geen geld voor sigaretten. Over de horizon hing zo´n neveltje. Het was lichte maan. Maar donker door die mist. De maan was wat verstopt. De hond zat naast mij. En ik stond zo te roken en ik dacht: ´Zie ik dat nou goed?´ Komt me er ineens een kerel omhoog. Ik denk: ´Wat is dat nou? Er staat me een kerel in het koren´. Toen heb ik onze eigen zandweg opgekeken, naar voor en naar achter, of er ook iemand aankwam. Ik direct de grens over. Hij begon het eerst te praten. Hij zei: ´Wo ist die holländische Grenze?´ Ik zei: ´Hier! Wat wilt U? Naar Holland? Kom maar hier´. En toen kwam hij uit het koren. Ik zei: ´Gauw man, erover, spring maar over dat slootje!´ De hond stond ook bij mij. Er kon dus geen douane aankomen. Dat zag de hond ja wel. En die meldde dat onmiddellijk.

Nou, over de grens en direct in een zijdeur. En de deur dicht. Ik zei: ´Hoe kom je daar nou?´ ´Ja,´ zei hij, ´ik ben daar van dat dorp gekomen.´ ´En toen dan?´ ´Nou, ze hebben me dat zo uitgestippeld. Ik moet in die richting lopen en dan moet ik naar jullie toe.´ Ik zei: ´Hoe heet ik dan?´ ´Dat weet ik niet meer´, zei hij. Ik zei: ´Nou, dat doet er ook helemaal niets aan af.´ Er woonden ook nog mensen achter ons, een vijftig meter. Maar daar was niemand bij, die die mensen zou verraden. Die wisten ook wel, wat wij deden. Ik heb m´n vader geroepen. Die lag al op bed. Het was misschien één uur. En die vent kwam van Bremen. Rechtstreeks van Bremen. Hoe die in Wymeer was gekomen, dat is me vandaag nog een raadsel. Ik heb Johann Bültena ook gevraagd. ‘Nee,’ zei hij, ´daar weet ik niks van.´ Ik zei: ´Oh god, man, ze komen zo bij ons aanlopen.´

Ik heb hem meegenomen in huis. En de volgende morgen heb ik hem naar Abbas gebracht in Bellingwolde. Het is nooit vaker gebeurd. En hoe die man daar nou terecht is gekomen, dat weet ik nog niet.»

 

De vluchtweg bij Emmer-Compascuum

In het Drentse veengebied, dat in die tijd binnen de CPN onder het Groninger partijdistrict valt, komen eveneens vluchtelingen de grens over. Ook hier is de woning van een communist het opvangpunt voor Duitse vluchtelingen. Klaas Mulder, om diens woning gaat het hier, is tevens plaatselijk voorzitter van de CPN in Emmer-Compascuum. Willem Kremer komt vaak bij Klaas Mulder thuis. Hij weet daarom, dat daar vluchtelingen worden ondergebracht:

«Ik kan me die tijd nog heel goed herinneren. Ik kwam heel veel bij de familie Mulder. Zodoende wist ik dus hoe dat ging. Ik heb daar vrij veel mensen ontmoet, die daar een nacht bleven. Dat waren meestal mensen, die van plan waren naar Spanje te gaan. Die overnachtten daar. Ze gingen op eigen gelegenheid verder of ze werden ergens ondergebracht. Ze gingen voornamelijk naar het Westen.»

 

Willem Kremer weet niet hoe de vluchtelingen bij Mulder terecht zijn gekomen. Daarvan weet Pop Zuidema meer. Zuidema is zelf één van de personen, die Duitse vluchtelingen over de grens haalt en bij Mulder brengt. In zijn geval gaat het niet om door de KPD aan de grens gebrachte vluchtelingen, maar voor het merendeel om mensen uit aan de grens gelegen werkkampen:

«De meesten kwamen uit die kampen. ´Arbeitsligter´ noemden ze dat. Die moesten daar uit werken en woonden dan in zo´n grote barak. Ik ben er wel eens geweest. Daar had je van die grote barakken en daar sliepen die mensen in. En ze hadden van die werkmeesters, die moesten op ze passen. Zij waren daar en dan gingen wij naar Oberlangen of naar Niederlangen in Duitsland. Die mensen werkten daar gewoon aan de weg. Daar kon je gewoon mee praten. Daar kwamen veel mensen weg.»

 

Rond 1938 raakt Pop Zuidema bij het illegale grenswerk betrokken:

«Dat is geweest rond 1938. Want in 1937 kwam ik in Emmer-Compascuum wonen. En in 1939 moest ik opkomen voor de mobilisatie. Het kan dus ook nog een enkele keer in 1937 gebeurd zijn. In de najaarsdagen. In de zomerdag kwamen ze niet over. Dan is het veel te licht. Het was meestal bij de herfstdag, als het erg donker was. Bij de zomerdag werkten we ook in de venen. En het gebeurde als ik in de werkverschaffing zat.»

 

Hij haalt de vluchtelingen over de grens, nadat hij vanuit Duitsland gewaarschuwd is:

«Ik had een contactpersoon in Duitsland. En als die wat wist, dan kreeg ik daar bericht van. Of ook wel van anderen. In het kort ging het dan zo. Die jongens kwamen zelf over de grens. Maar als zij contacten hadden in Fehndorf, dat direct over de grens met Duitsland ligt, dan haalde ik de mensen daar wel weg. Over de grens. Die man in Fehndorf, Jansen heette hij, is geen communist. Dat is een katholiek. Die ging weer naar Elleman. Die woonde even over de grens en daar kwam ik weer veel. Want ik woonde in Emmer-Compascuum, ook direct aan de grens. Die Jansen in Fehndorf waarschuwde die man aan de grens. Daar kwam ik wel eens. En dan ging ik naar Fehndorf om ze op te halen. Als ik maar wist waar die persoon zat. Want ze zaten ook wel eens op andere adressen. En die Jansen wist dan waar ze zaten.»

 

Net zo min als de vluchtelingen zijn de helpers uitsluitend communistisch georiënteerd:

«Die contactpersonen waren niet allemaal communisten. Die waren van verschillende soorten. Het bericht werd wel eens overgebracht door Hendrik de Vries. Die zag ik dan op het onderdistrictsbestuur van de CPN. Maar die Jansen in Fehndorf was een katholiek. En het bericht werd ook wel eens overgebracht door Rozema. Die was penningmeester van de bond.

Die was ook geen partijlid. Die was van de SDAP. Die hielp ook mee. Net zo goed. De Vluchtelingen waren ook niet allemaal communist. Daar waren ook wel socialisten bij.»

 

Als Zuidema de vluchtelingen heeft gehaald, houdt hij ze nooit lang in huis:

«Hij bleef nooit lang bij mij. Want je wist nooit hoe het afliep. Dan bleef hij zolang bij mij thuiszitten en kreeg wat te eten of te drinken. En dan ging ik naar Mulder en zei: ´Er is er weer één.´»

 

Een deel van de vluchtelingen, die op deze of op een andere manier bij Mulder terecht zijn gekomen, gaan op eigen gelegenheid verder:

«Je had er ook bij, die zeiden: ´Nee, weet je wat, als ik maar in Emmen ben, kom ik wel op de trein. En dan zorg ik wel, dat ik bij kennissen of bij vrienden kom in Amsterdam.´ Als de mensen regelrecht naar het station in Emmen gingen, zorgden wij ervoor, dat ze in Emmen kwamen. Die gingen op eigen gelegenheid verder. Die moesten dan zorgen, dat ze hier of daar terecht kwamen.»

 

Een ander deel van de vluchtelingen werd verder geholpen door de CPN. Zeker geldt dat voor de Duitse anti-fascisten die over de grens zijn gekomen, al of niet op hun weg naar Spanje. Het vervoer naar de stad Groningen wordt geregeld door Klaas Mulder, die daarover contact onderhoudt met Frans Olfers. Zelf vergezelt hij de vluchtelingen op hun weg naar Groningen. Ook Pop Zuidema gaat vaak mee:

«Ik ben steeds met die mensen naar de Pelsterstraat geweest. Dan huurden we een wagen en brachten we hem met een man of wat naar Groningen. Mulder regelde dat allemaal. Hoe of die taxi betaald werd, dat weet ik ook niet. Daar kan ik geen zinnig woord over zeggen.»

 

De vluchtweg naar Groningen levert vaak problemen op. Willem Kremer herinnert zich een voorval, dat hem wordt verteld door Klaas Mulder:

«Dat kan ik me heel goed herinneren. Dat waren toen drie jongens tegelijk. Die wilden alle drie naar Spanje toe. Die werden in Groningen weer afgeleverd. En er zijn toen problemen mee geweest om die de deur uit te krijgen. Omdat men dus regelmatig bij Mulder voor de deur op wacht stond, politie in burger. Ze hadden toen nog niet het lef om een inval te doen. Om te kijken wie er in huis waren. Nou, volgens mij heeft het drie dagen geduurd voor ze weg kwamen. Ze zijn onderweg naar Groningen in een andere auto overgeladen. Omdat er dus intussen een seintje was doorgegeven, dat Mulder met de auto was vertrokken.»

 

Een andere keer maakt Zuidema mee, dat een vluchteling in de stad Groningen bijna in handen van de politie valt. Voor de vluchteling loopt het gelukkig goed af, maar de Drentse helpers moeten mee naar het politiebureau:

«Ik heb ook een keer meegemaakt, dat we in Groningen weer iemand hadden afgeleverd. Maar wij wisten, dat ze ons een beetje op de hielen zaten, de recherche in Groningen. Dus spraken wij af wat we zouden doen. Nou, we zouden net weer terug en toen kwam de recherche: ´Kom maar even mee naar het politiebureau.´ Op het politiebureau werd gezegd: ´Jullie zijn hier met vier man gekomen en nou gaan jullie met drie man weer weg. Waar is die vierde persoon? En wie is dat?´ ´Nou, die kennen wij niet.´ ´Jullie nemen me in de maling.´ ´Nou, dat is toch niet zo.´ Want in die tijd kwamen er verschillende schippers uit Groningen en die kochten dan turf in het veen en dan gingen ze met de bus weer terug. ´Nou, die man heeft de bus gemist´, zeiden we. Zo hadden we dat afgesproken, Mulder en ik. En toen vroeg hij of hij mee kon rijden. ‘Die man kenden we niet. Hij is een schipper en hij is op turf uit geweest.´»

 

Harm Siemons.
Afb. boven: Harm Siemons

In het politierapport van 30 november 1937 wordt het verhaal van Pop Zuidema bevestigd. Tevens blijkt hieruit, dat de politie ook nog een inval doet bij Frans Olfers:

«Maj. Rech. Stiekema rapporteert dat aan het HB [Hoofdbureau van Politie] hebben vertoefd

vanaf 9 1/2 uur tot heden [21.30 tot 23.30 uur]:POPPE ZUIDEMA, 26 jr, arbeider, won. Emmercompascuum en KLAAS MULDER, 37 jr, arbeider, won. Emmercompascuum.

in verband met een onderzoek naar een politieke vreemdeling. Een onderzoek ten huize van

Olfers, Pelsterstraat 30a waar vermoed wordt dat de vreemdeling zou zijn heeft geen resultaat.»

 

Hierna wordt het moeilijker de vluchtelingen veilig over te brengen naar de stad Groningen. Willem Kremer herinnert zich:

«Ik kan mij nog wel herinneren, dat Mulder me vertelde, dat jullie daar die nacht hebben

vastgezeten. Het werd toen ook een stuk moeilijker. Toen werden ze ook niet meer in die straat afgeleverd. Dat was toen gebeurd. Toen werden ze vaak afgeleverd op de Grote Markt. Of ergens anders op afspraak.»

 

Zuidema bevestigt dat:

«Met die taxichauffeur [Specken] was het afgelopen. Die wilde niet meer mee. Toen zijn we naar een ander gegaan. Op afspraak, heb ik wel meegemaakt. Op de Grote Markt kan ik mij niet herinneren. Nee, wel eens in een stil cafeetje. Dan kochten we een kop koffie en zaten daar net alsof we goede bekenden waren. We dronken een kop koffie of wat anders. Nou, dan stapten wij weer gezamenlijk op en dan gingen wij weer terug. Maar het is verder altijd goed afgelopen.»

 

Het in dit verhaal geschetste beeld van de vluchtwegen in het grensgebied van Groningen en Drenthe kan zeker niet volledig worden genoemd. De betrokkenen zelf spreken vrijwel nooit met anderen over hun hulp aan Duitse vluchtelingen en het merendeel van hen is inmiddels overleden. Luppo Stek, Harm Siemons, Willem Schwertmann, Harm Hulsing, Reint Grave, Geert Topelen, Hendrik de Vries, zij en anderen kwamen om tijdens de bezetting, in het verzet, van Nederland.

 

Ook kan aangenomen worden, dat er meer vluchtwegen geweest zijn dan hier beschreven zijn. Zo is er in Oost-Friesland een vluchtweg die van Leer via Bourtange naar Nederland loopt. In Vlagtwedde is het huis van Geert Edzers naar alle waarschijnlijkheid een opvangpunt voor Duitse vluchtelingen (6).  En mogelijk is er ook via Delfzijl een vluchtweg naar Nederland geweest (7).  Zekerheid over het verloop van deze vluchtwegen kan, om bovengenoemde redenen, echter niet meer verkregen worden.

 

Noten

1) Helaas kan niet méér worden vastgesteld over de betrokkenheid van vissers in Oost-Groningen dan Hendrik Schwertmann hier vertelt. Navraag in latere jaren in kringen van (vroegere) vissers in Finsterwolde en omgeving – welke met hulp van Emo Bulten (een kleinzoon van Eppo Bulten) wordt gedaan – levert geen verdere informatie op over de vluchtweg via Lupsezijl.

 

2) Zie over dit congres J. Duclos, Memoiren (deel 1, Berlin, 1972), pag. 330.

 

3) Als de gegevens van Hendrik Schwertmann juist zijn, dan wordt de vluchtweg via Nieuwe Statenzijl nog vòòr Pinksteren 1933 in gebruik genomen. Het anti-fascistisch congres in Parijs vindt immers in het pinksterweekend plaats. Dat de groep vluchtelingen, waarvan Hermann Prüser vertelt, in het pinksterweekend toch weer over het wad wordt gezet, is misschien te verklaren uit het wegvallen van de verbindingen met Nederland als gevolg van de arrestaties onder de Emdense KPD-leden.

 

4) Derk Telkamp licht in een brief van 26 november 1984 aan de IPSO-geschiedenisgroep

Groningen nog toe:

 «Het was in Duitsland het slechtst bij heldere maan. In zo´n geval bleef Bültena er soms wel 2 of 3 dagen mee zitten. Het was dan onmogelijk. Ook kon de mist een rol spelen. De douanes konden niets zien, maar ik ook niet en dan gaven de honden de doorslag. Die konden veel beter horen dan een mens en je liep er zo bovenop. Dat was te gevaarlijk. Het beste was regen, storm, heel slecht weer.»

 

5) In de brief van 26 november 1984 vult Derk Telkamp aan:

 «Voor het wegbrengen van de vluchtelingen naar Bellingwolde werd bijna altijd de middag gebruikt. Want tegen de middag gingen de douanes weer bij de grens weg naar de brug over het Boele Tijdenskanaal. Direct daarop gingen ze door naar het dorp voor de middagpauze. Daarvan maakten wij dan gebruik. Tenminste, als er geen andere bijzonderheden aan de hand waren.»

 

6) Door verschillende personen wordt Geert Edzers genoemd. Jan de Jong vertelt bijvoorbeeld:

«Kijk, er kwamen mensen de grens over. Op de een of andere manier. Hoe – dat weet ik echt niet. Ik weet wel, dat in Vlagtwedde Geert Edzers woonde. Dat was de enige communistische boer in de provincie Groningen. Die ving wel mensen op, die over de grens waren gekomen. En die sluisde ze dan hierheen.»

 

7) Froukje de Boer-Heidmeijer wijst op de komst van vluchtelingen via Delfzijl:

 «Ze kmamen ook over Delfzijl. Met een schip kmamen ze dan. Dat gebeurde ook wel.»

Navraag in Delfzijl leidt later niet tot meer informatie over deze vluchtweg.

 

Verantwoording

In 1938 komt er een einde aan het emigrantenwerk van de Rode Hulp. Op dat moment zijn al vele emigranten uit Duitsland naar Spanje vertrokken om daar mee te vechten aan de zijde van de Spaanse Republiek. Aangezien het solidariteitswerk in Nederland bovendien in toenemende mate georganiseerd wordt door speciaal daartoe opgezette comités wordt in 1938 de Nederlandse sectie van de Internationale Rode Hulp opgeheven. Wel kunnen de in Nederland verblijvende emigranten op de steun van de hen bekende Rode Hulp-werkers blijven rekenen.

 

In Groningen is dat niet het geval. Hier verandert er door de opheffing van de Rode Hulp weinig. Weliswaar bestaat de organisatie van de Rode Hulp niet langer en wordt het Rode Hulp-kantoor in de Pelsterstraat opgeheven, maar dezelfde mensen blijven voor de emigranten zorgen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het emigrantenwerk komt nu in Groningen volledig bij de CPN terecht. Dat blijft zo tot de Duitse inval in 1940 en de erop volgende periode van de Duitse bezetting.

 

In het oorspronkelijke boek wordt nog dieper ingegaan op het werk dat voor de vluchtelingen is gedaan. De illegale KPD in Oost-Friesland wordt uitvoerig belicht in een afzonderlijk hoofdstuk en ook de vluchtwegen naar de stad Groningen, de verzorging van de emigranten daar, de Duitse emigranten en de emigranten-KPD in Groningen, de strijd die er gevoerd is om asielrecht in ons land voor de vluchtelingen te verkrijgen en arrestaties onder de emigranten. Ook valt te lezen hoe het de emigranten is vergaan tijdens en na de bezetting. Het grootste deel is opgebouwd uit opgetekende verhalen die door middel van interviews en bezoeken aan de nog levende hulpverleners na de oorlog zijn verkregen.

 

Geert Sterringa, 30 dec. 1876 - 19 jan. 1944.
Foto boven: De man met de snor is Geert Sterrering, geb. 30 dec. 1876
in Firdgum en overl. in het concentratie-kamp Buchenwald
op 19 jan. 1944.

Uitdrukkelijk wil ik aangeven dat dit verhaal deel uitmaakt van de originele vorm in de oorspronkelijke hoofdstuk 7 uit van het boek de ‘Rode Hulp’ uitgebracht door de Geert Sterringa Stichting. Geert Sterringa, communistisch voorman in Groningen, is geboren te Firdgum (Barradeel) op 30 december 1876 en omgekomen in het concentratiekamp Buchenwald op 19 januari 1944. Hij is de zoon van Hermanus Sterringa, onderwijzer, en Maria Kalverboer. Op 26 april 1907 treedt hij in het huwelijk met Anna Martha Gonda Winterwerp, naaister, met wie hij een dochter en twee zoons krijgt. Hij is voorzitter geweest van de Groningse afdeling van de SDAP en maakt deel uit van stakingscomité’s . Later treedt hij toe tot de SDP (Sociaal-Democratische Partij en richt in Groningen een afdeling op en wordt lid van het partijbestuur. In 1919 wordt hij lid van de Provinciale Staten voor de Communistische Partij in Nederland (CPN), is propagandist voor de Russische revolutie onder de Groningse landarbeiders en wordt redacteur van de Plattelandstribune. Verder heeft hij ondermeer een belangrijke rol gespeeld in de landarbeidersstaking van 1929 in het Oldambt.

 

Geert Sterringa
Geert Sterringa

Tijdens de Duitse bezetting heeft hij in november 1940 deel in de uitgave van Het Noorderlicht. Ook schrijft hij een manifest dat vlak na de februaristaking van 1941 wordt verspreid. Op 10 maart 1941 wordt hij door de Duitsers gearresteerd met anderen. Hij verblijft in Scheveningen, Amersfoort en Buchenwald (hier vanaf 26 maart 1942). Door de ontberingen van het kampverblijf gaat zijn gezondheid achteruit, maar zijn geestelijke belangstelling lijdt er niet onder. Zijn debatteer- en zang-voorliefde leeft hij ook dan nog uit.

 

 

 

 

 

 

 

Bronvermelding afbeeldingen:

1. Deze zijn waar mogelijk in de tekst zelf opgenomen.

2. De foto's zijn allemaal afkomstig van de Geert Sterringastichting en beschikbaar gesteld door de respectievelijke eigenaren en de ISPO geschiedenisgroep in Groningen.

 


 

 

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl

Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten

voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...

geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.

 

 

Hoogeveen, 27 juni 2010
Verhaal: © Harm Hillinga
.

Terug naar menu 'Genealogie'.
Naar de HomePage